Mensen hebben een aangeboren voorkeur voor ‘zoet’. Een zoete smaak wordt geassocieerd met ‘genieten’ en ‘veiligheid’. De oorsprong hiervan is terug te voeren op onze babytijd: ook moedermelk is zoet van smaak. Er zijn 2 hoofdgroepen ‘zoetmakers’ die worden gebruikt in voedingsmiddelen: suikers en zoetstoffen.
Voorbeelden van suikers zijn sacharose (sucrose of kristalsuiker, opgebouwd uit glucose en fructose), glucose (druivensuiker), fructose (vruchtensuiker), lactose (melksuiker), enz… De ‘klassieke’ kristalsuiker wordt gemaakt uit het sap van suikerbieten. Ook uit het sap van suikerriet kan kristalsuiker worden gemaakt. In sommige producten komen van nature suikers voor, bijvoorbeeld lactose in melk, fructose in honing. In de voedingsmiddelenindustrie wordt ook veel gebruik gemaakt van deze verschillende suikersoorten. Alhoewel hun zoetkracht uiteen kan lopen, leveren al deze suikersoorten dezelfde hoeveelheid energie: 4 kilocalorieën per gram. Deze energie kan het lichaam gebruiken voor lichamelijke activiteit, voor groei, of er wordt een energievoorraad opgeslagen in het lichaam in de vorm van lichaamsvet.
Meer informatie over suikers kunt u vinden op de website van het Kenniscentrum Suiker & Voeding
De zoetstoffen zijn onder te verdelen in: laagcalorische ook wel intensieve zoetstoffen en polyolen ook wel extensieve zoetstoffen.
Laagcalorische zoetstoffen worden ook wel intensieve zoetstoffen genoemd. Om de ‘light’ varianten en de ‘no sugar’ varianten van dranken en desserts een zoete smaak te geven worden ter vervanging van suiker vaak ‘laagcalorische zoetstoffen’ gebruikt. Sommige zoetstoffen zijn ook los verkrijgbaar als ‘tabletjes’ of tafelzoetstof. ‘Laagcalorische zoetstoffen’ hebben een hele sterke zoetkracht, gemiddeld ca. 200x zoeter dan suiker. Daardoor hoeft er maar heel weinig van te worden gebruikt en leveren ze een verwaarloosbare hoeveelheid calorieën (= energie). Een aantal zoetstoffen worden niet door het lichaam verteerd. Zij verlaten het lichaam onveranderd via de ontlasting en de urine en leveren helemáál geen calorieën.
Voor een zo goed mogelijke smaak worden in voedingsmiddelen vaak combinaties van zoetstoffen gebruikt. Bovendien versterken bepaalde zoetstoffen elkaars zoetheid, waardoor er nóg minder van nodig is. Voorbeelden van veelgebruikte laagcalorische zoetstoffen zijn: aspartaam, cyclamaat, sacharine en sucralose. Maar er zijn er nog meer, elk met hun eigen specifieke eigenschappen. Op het etiket van een product dat gezoet is met zoetstoffen wordt altijd vermeld welke stoffen zijn gebruikt. Sommige zoetstoffen worden rechtstreeks gewonnen uit planten of vruchten (bv. steviolglycosiden). Anderen worden door de mens samengesteld.
Op deze website vind je een overzicht van alle zoetstoffen die in Europa mogen worden gebruikt. Je vindt hier ook gedetailleerde informatie over de eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van deze stoffen.
Polyolen worden ook wel extensieve of vul- of bulkzoetstoffen genoemd. Ze worden industrieel gemaakt, maar zijn in kleine hoeveelheden ook van nature aanwezig in diverse fruit- en groentesoorten. Ze zijn iets minder zoet dan suiker (sacharose). Polyolen zijn vaak 0,4 tot 1 keer zoeter dan suiker. In vergelijking tot laag calorische zoetstoffen hebben zij dus een lagere zoetkracht. Polyolen bevatten minder calorieën dan suikers (2,4 kcal/g versus 4 kcal/g), met een bijzondere vermelding voor erythritol, de enige polyol met caloriewaarde nul. Polyolen worden gebruikt als zoetstof, maar ook ingezet voor talloze andere technologische doeleinden, bijvoorbeeld als emulgator, stabilisator, bevochtigingsmiddel, verdikkingsmiddel en textuurmiddel.
ADI
De meeste polyolen hebben een ‘niet-gespecificeerde’ Aanvaardbare Dagelijkse Inname (ADI). Na diverse evaluaties van de veiligheid hebben de deskundigen van het Gezamenlijk Comité voor Levensmiddelenadditieven van de FAO en de WGO (JECFA) besloten dat polyolen veilig zijn voor de gezondheid van de mens, en dat een ADI-beperking niet nodig was.
Onverteerbare koolhydraten
Polyolen staan als koolhydraat op het etiket van voedingsmiddelen vermeld. Omdat ze niet door het lichaam worden opgenomen en onveranderd via de ontlasting het lichaam verlaten, zijn dit zogenaamde onverteerbare koolhydraten. Daarom tellen polyolen niet mee bij het rekenen met koolhydraten. Ze worden van het totaal aantal koolhydraten van het product afgetrokken. Dit is belangrijk om te weten voor bijvoorbeeld mensen met diabetes die met koolhydraten rekenen. Als zij hun insulinedosering op de totaal vermelde hoeveelheid koolhydraten baseren, kan dit namelijk tot hypoglykemie leiden. [bron: Voedingsrichtlijn Diabetes 2020, Nederlandse Diabetes Federatie]. Doordat de polyolen - net als laagcalorische zoetstoffen - het bloedsuikergehalte niet of nauwelijks beïnvloeden, kunnen ze wel nuttig zijn voor diabetespatiënten. [bron: Diabetesfonds]
Laxerend effect
Bij overmatig gebruik van polyolen, kunnen maagdarmklachten optreden (winderigheid, darmkramp, diarree). Levensmiddelen die meer dan 10% toegevoegde polyolen bevatten moeten verplicht de volgende waarschuwing bevatten: ‘Overmatig gebruik kan een laxerend effect hebben’. [bron: Europese wetgeving]
Op deze website vind je een overzicht van alle zoetstoffen (laagcalorische zoetstoffen en polyolen) die in Europa mogen worden gebruikt. Je vindt hier ook gedetailleerde informatie over de eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van deze stoffen.