ongeveer 200 keer zoeter dan gewone suiker
Stevia is een plant (Stevia rebaudiana Bertoni) waarvan de bladeren een zoete smaak hebben. Andere namen die je weleens tegenkomt zijn ‘honingkruid’ en ‘suikerplantje’. De plant komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika (Paraguay, Argentinië, Brazilië), waar het al eeuwenlang als zoetstof wordt gebruikt. De bladeren werden onder andere in de thee gedaan. Tegenwoordig wordt stevia in vele delen van de wereld gekweekt, waaronder Azië, Europa en Noord-Amerika [1]. In het wild kan de plant ongeveer 80 cm hoog worden met kleine blaadjes met een lengte van 3-4 cm.
De geschiedenis van stevia als zoetstof Steviabladeren werden ruim 1500 jaar geleden op relatief kleine schaal door de Guarani-indianen in Paraguay gebruikt om thee van te trekken en om hun voedsel een zoete smaak te geven. Ook zouden ze medicinale eigenschappen hebben. Ze noemden het ‘Ka-a He-e’, wat ‘zoet gras’ betekent. In de 16e eeuw is het plantje door Spaanse veroveraars in Spanje terechtgekomen, hoewel het waarschijnlijk tot aan het einde van de 19e eeuw duurde voordat andere Europese landen ermee in aanraking kwamen. De zoete smaak is voor het eerst in 1887 beschreven door de Zwitserse botanicus Moisés Santiago Bertoni (1857-1929) die de eigenschappen leerde kennen van de Paraguayaanse indianen [2]. In 1901 zette hij de plant in de boeken als ‘Eupatorium rebaudianum’, wat vier jaar later werd veranderd in het nu bekende ‘Stevia rebaudiana Bertoni’. In 1931 werd door de Franse onderzoekers Bridel en Lavielle de eerste stevioglycoside met de zoete smaak vastgesteld. Ze gaven het de naam ‘stevioside’ [3]. Sindsdien is de aandacht voor stevia onder wetenschappers toegenomen. Het duurde nog tot 1952 voordat de volledige structuur van stevioside kon worden uitgelegd [3]. Japan was in 1971 het eerste land waar steviolglycosiden door de voedingsindustrie werden gebruikt om voedsel en dranken mee te zoeten. De zoetstof steviolglycosiden is beter bekend onder de naam ‘stevia’. |
De zoete smaak komt van de steviolglycosiden die in de bladeren zitten. Ongeveer 7-15% van de gedroogde bladeren bestaat uit steviolglycosiden. De bekendste en meest voorkomende steviolglycosiden zijn stevioside (5-10%) en rebaudioside A (2-5%) [4]. Steviolglycosiden leveren nauwelijks tot geen calorieën, zijn tandvriendelijk, hebben een zoetkracht die gemiddeld zo’n 100 tot 300 keer sterker is dan die van suiker en beïnvloeden na inname de insuline- en bloedsuikerspiegel niet.
Scheikundig gezien bestaan alle steviolglycosiden uit een ruggengraat van steviol. Het verschil is dat er verschillende aantallen en soorten suikermoleculen (glucose, fructose rhamnose, xylose, deoxyglucose) aan gebonden zijn. Iedere steviolglycosiden heeft zo zijn eigen smaakprofiel en zoetkracht (zie tabel 1). Het steviolglycoside stevioside bestaat bijvoorbeeld uit steviol met drie glucosemoleculen, terwijl rebaudioside A uit steviol bestaat met vier glucosemoleculen (zie figuur 1). Deze verschillen zijn belangrijk voor de ADI, wat later op deze pagina aan bod komt.
Figuur 1: Structuurformules van rebaudioside A, steviol en stevioside
Wanneer het over stevia als zoetstof gaat, gaat het om de steviolglycosiden, het extract dat uit de bladeren van de plant wordt gehaald. Stevia als plant of stevia-plantendelen zijn niet toegelaten voor gebruik als zoetstof. Het is wettelijk geregeld dat minstens 95% van de zoetstof (E960) uit de elf toegelaten steviolglycosiden moet bestaan (zie tabel 1). Dat mag in elke combinatie en verhouding zijn en ze hoeven er ook niet allemaal in te zitten [5].
Steviol en stevioglycoside | Molecuulformule | Zoetkracht* | Omrekenfactor** |
Steviol | C20H30O3 | - | 1,00 |
Stevioside | C32H50O13 | 200-450 | 0,50 |
Rubusoside | C32H50O13 | 114 | 0,50 |
Dulcoside A | C38H60O17 | 200-350 | 0,40 |
Steviolbioside | C38H60O18 | 100-125 | 0,40 |
Rebaudioside A | C44H70O23 | 150-450 | 0,33 |
Rebaudioside B | C38H60O18 | 30-350 | 0,40 |
Rebaudioside C | C44H70O22 | 50-450 | 0,34 |
Rebaudioside D | C50H80O28 | 150-450 | 0,29 |
Rebaudioside E | C44H70O23 | 150-300 | 0,33 |
Rebaudioside F | C43H68O22 | 30-120 | 0,34 |
Rebaudioside M | C56H90O33 | 50-125 | 0,25 |
Tabel 1: De molecuulformule, de zoetkracht en de omrekenfactoren voor de steviolglycosiden [6-8]
* Vergeleken met suiker. **Omrekenfactoren naar steviol-equivalent waarin de ADI wordt uitgedrukt.
Naar productiewijze zijn er (vooralsnog) drie soorten steviolglycosiden, met ieder een eigen E-nummer.
Hieronder volgt een wat technische uitleg.
E960a - Steviolglycosiden uit stevia
Dit zijn steviolglycosiden die met behulp van water uit het steviablad zijn gehaald, waarna herkristallisatie heeft plaatsgevonden. Hieronder vallen stevioside, dulcoside A en rebaudioside A t/m F. Deze steviolglycosiden zijn in 2011 als zoetstof toegelaten in Europa, na een positieve beoordeling van de ‘European Food and Safety Authority’ (EFSA) en hebben toen het E-nummer E960a gekregen [5, 9]. De zoetkracht is 200-300 keer sterker dan die van suiker en ze leveren geen calorieën.
E960c - Enzymatisch geproduceerde steviolglycosiden
Dit zijn steviolglycosiden die met een nieuw proces zijn geproduceerd. Het betreft de bioconversie van gezuiverd steviabladextract door middel van een meerstaps enzymatisch proces. Hieronder vallen rebaudiosides M, D en AM. Deze steviolglycosiden zijn in 2021 als zoetstof toegelaten in Europa, na een positieve beoordeling van de EFSA en hebben toen het E-nummer E960c gekregen [10, 11]. De zoetkracht is 200-300 keer sterker dan die van suiker en ze leveren geen calorieën.
E960d - Geglucosyleerde steviolglycosiden
Dit is een mengsel van steviolglycosiden waar glucose-moleculen aan gebonden zijn (80-92%) en ‘gewone’ steviolglycosiden (5-15%). Dit mengsel ontstaat door steviolglycosiden uit het steviablad samen met zetmeel te behandelen met een enzym. De glucose-moleculen van het zetmeel worden zo naar de steviolglycosiden overgebracht. Een deel van de steviolglycosiden is dan ‘geglucosyleerd’. Deze steviolglycosiden zijn in 2023 als zoetstof toegelaten in Europa, na een positieve beoordeling van de EFSA en hebben toen het E-nummer E960d gekregen [8, 12]. De zoetkracht is 100-200 keer sterker dan die van suiker. Door de glucose-moleculen levert dit mengsel een verwaarloosbare hoeveelheid calorieën (ca. 0,03 kcal/mg).
Met de verschillende soorten steviolglycosiden zijn er regels voor de manier waarop de zoetstof (E960) in de lijst van ingrediënten vermeld moet worden en daarmee dus herkenbaar is voor de consument. Er kan gekozen worden om na de functie (zoetstof) het E-nummer te vermelden of de volledige benaming (zie tabel 2). Toegestaan is bijvoorbeeld:
“Ingrediënten: Cacaoboter, hazelnoten (15%), inuline, cacaomassa, volle melkpoeder, magere melkpoeder, emulgator: sojalecithinen, zoetstof: steviolglycosiden uit Stevia.
In de praktijk wordt echter ook weleens gezien dat achter zoetstof alleen maar ‘steviolglycosiden’ of ‘stevia’ staat vermeld. Dat is niet toegestaan [9]. Met de verschillende soorten steviolglycosiden zijn er regels voor de manier waarop de zoetstof (E960) op het etiket vermeld moet worden. Er kan gekozen worden om na de functie (zoetstof) het E-nummer te vermelden of de volledige benaming (zie tabel 2).
Functie | E-nummer | Benaming |
Zoetstof | E960a | Steviolglycosiden uit Stevia |
Zoetstof | E960c | Enzymatisch geproduceerde steviolglycosiden |
Zoetstof | E960d | Geglucosyleerde steviolglycosiden |
Tabel 2: De verschillende manieren waarop steviolglycosiden als zoetstof in de lijst van ingrediënten kan/moet staan [8].
Anders is dat voor meer algemene vermeldingen van de zoetstof op het etiket. De ‘Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit’ (NVWA) heeft een lijst samengesteld met voorbeelden van toegelaten en niet-toegelaten vermeldingen (zie tabel 3). De lijst is niet limitatief waardoor ook andere vermeldingen al dan niet mogen worden gebruikt. De vermelding ‘met stevia’ is echter ook hier niet toegestaan omdat het specifiek om de steviolglycosiden gaat en niet om de plant of plantendelen ervan.
Vermelding | Toegelaten? |
Met steviolglycosiden | Ja |
Met rebaudioside | Ja |
Met steviolglycosiden uit stevia | Ja |
Met zoetstoffen uit stevia | Ja |
Met stevia-extract steviolglycosiden | Ja |
Met stevia-extract | Ja |
Met natuurlijke zoetstof | Ja |
Zonder kunstmatige zoetstof | Ja |
Gezoet met natuurlijke ingrediënten | Ja |
Met zoetstof van natuurlijke oorsprong | ja |
Met stevia | Nee |
Stevia | Nee |
Natuurlijk zoet | Nee |
Zoet van nature | Nee |
Natuurlijk zoete smaak | Nee |
Zoete smaak van nature | Nee |
Op basis van stevia | Nee |
Stevia-zoetstof | Nee |
Tabel 3: Voorbeelden van toegelaten en niet-toegelaten vermeldingen bij het gebruik van steviolglycosiden als zoetstof in voedingsmiddelen of als tafelzoetstof [13].
De productie van stevia (steviolglycosiden)
De verschillende steviolglycosiden die als zoetstof zijn toegelaten in Europa hebben drie verschillende productieprocessen:
Productie van steviolglycosiden uit Stevia – E960a
Dit is de traditionele methode. De steviabladeren worden gedroogd en vermalen en net als thee in heet water geweekt. De vloeistof wordt vervolgens gezuiverd, waardoor er een extract ontstaat. Uit dat extract vindt ten slotte de herkristallisatie van de steviolglycosiden plaats [9].
Productie van enzymatisch geproduceerde steviolglycosiden – E960c
Dit productieproces omvat de enzymatische omzetting van gezuiverde rebaudioside A of stevioside van extracten van steviabladeren (≥ 95% steviolglycosiden) door middel van een meerstaps enzymatisch proces. Op deze manier kunnen steviolglycosiden verkregen worden die van nature heel weinig in het steviablad zitten. Afhankelijk van de duur van de enzymatische reactie kunnen er drie hoofdmengsels verkregen worden met rebaudioside M, D en AM. Tot slot ondergaan de mengsels een reeks zuiverings- en isolatiestappen [11].
Productie van geglucosyleerde steviolglycosiden – E960d
Geglucosyleerde steviolglycosiden zijn steviolglycosiden waar met behulp van enzymen extra glucosemoleculen (1-20) aan het steviolmolecuul zijn gebonden. Ze bestaan uit een mengsel van geglucosyleerde (~80-92%) en niet-aangepaste (~5-15%) steviolglycosiden. Voordeel ervan is dat ze een beter zoetheidsprofiel hebben dan andere toegelaten zoetstoffen [8].
Productie door fermentatie Met een genetisch gemodificeerde gist (Yarrowia lipolytica VRM) kunnen suikers worden omgezet in steviolglycosiden, Het gaat dan met name om rebaudioside M die gevormd wordt. Dit proces is vergelijkbaar met hoe het in het steviablad zelf gebeurt. Op deze manier kunnen steviolglycosiden geproduceerd worden zonder de plant te laten groeien. Het is veilig bevonden [14] en toegelaten in Amerika, Canada en Mexico, maar (nog) niet in Europa. |
Omdat de steviolglycosiden onderling een vergelijkbare structuur hebben, is de verwerking in het lichaam bij zowel kinderen als volwassenen vergelijkbaar. Dat geldt ook voor de verschillende productiemethoden [15]. Het maagzuur en de spijsverteringsenzymen in de dunne darm zijn niet in staat om de steviolglycosiden af te breken waardoor ze onveranderd in de dikke darm terechtkomen [16]. De darmbacteriën die daar aanwezig zijn, kunnen de steviolglycosiden wel afbreken. De suikermoleculen worden daar van het steviolmolecuul gescheiden.
In de dikke darm worden de suikermoleculen niet opgenomen waardoor ze met de ontlasting onveranderd het lichaam verlaten. Een groot deel van het vrije steviol wordt snel opgenomen en gaat naar de lever waar het wordt gebonden aan glucuronide [16]. Het ontstane steviolglucuronide wordt vervolgens via de bloedcirculatie en de nieren met de urine uitgescheiden. Een klein deel verlaat het lichaam met de ontlasting.
Geglucosyleerde steviolglycosiden De extra glucosemoleculen aan de geglucosyleerde steviolglycosiden worden in tegenstelling tot de ‘reguliere’ suikermoleculen die eraan gebonden zijn, wel in de dunne darm ervan afgebroken [16]. De blootstelling aan glucose is echter minimaal en verstoort de bloedsuikerspiegel niet. Conservatieve schattingen van de EFSA zijn dat peuters bij een royale inname 0,4 gram glucose per dag binnenkrijgen (1,6 kcal) en volwassenen 1,2 gram/dag (4,8 kcal), |
In Europa heeft de EFSA de taak om te beoordelen of voedingsadditieven veilig zijn en om de ‘Europese Commissie’ (EC) daar vervolgens over te adviseren. Voor stevia is dat meerdere keren gebeurd.
2010 – Eerste positieve veiligheidsbeoordeling door de EFSA
In 2010 heeft de EFSA naar de veiligheid van stevioside, rubusoside, dulcoside A, steviolbioside en de rebaudiosiden A, B, C, D, E, F gekeken [5]. De EFSA was van oordeel dat er geen veiligheidsrisico bestaat voor deze tien steviolglycosiden en stelde een ‘Aanvaardbare Dagelijkse Inname’ (ADI) op van 4 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Voorwaarde was wel dat minstens 95% van de zoetstof uit één of meerdere van deze tien steviolglycosiden bestaat (in iedere combinatie en verhouding), waarvan minstens 75% uit stevioside en/of rebaudioside A. Op basis van deze veiligheidsbeoordeling is in 2011 het gebruik van stevia als zoetstof in Europa toegelaten [9].
2015 – Ook rebaudioside M is toegelaten
In 2015 heeft de EFSA naar de veiligheid van rebaudioside M gekeken [17]. Deze steviolglycoside was niet in de veiligheidsbeoordeling van 2010 meegenomen. De EFSA was van oordeel dat er geen veiligheidsrisico bestaat voor rebaudioside M. Hiermee zijn er elf steviolglycosiden veilig bevonden. De voorwaarde dat minstens 75% uit stevioside en/of rebaudioside A moet bestaan is vervallen.
2021 – Nieuwe productiemethode is toegelaten
In 2021 heeft de EFSA naar de veiligheid van een nieuwe productiemethode gekeken [18]. Het ging om de enzymatische omzetting van gezuiverde rebaudioside A of stevioside in rebaudioside D, M en AM. De EFSA was van oordeel dat er geen veiligheidsrisico bestaat voor steviolglycosiden met een hoog gehalte rebaudioside M, rebaudioside D en rebaudioside AM, wanneer zij volgens het desbetreffende proces worden verkregen. Op basis van deze veiligheidsbeoordeling is in 2022 het gebruik van deze enzymatische productiemethode voor rebaudioside D, M en AM in Europa toegelaten [11].
2022 – Nieuw soort steviolglycoside is toegelaten
In 2022 heeft de EFSA naar de veiligheid van geglucosyleerde steviolglycosiden gekeken [16]. De EFSA was van oordeel dat er geen veiligheidsrisico bestaat voor deze steviolglycosiden. Op basis van deze veiligheidsbeoordeling is in 2023 het gebruik van geglucosyleerde steviolglycosiden als zoetstof in Europa toegelaten [8].
De ‘Aanvaardbare Dagelijkse Inname’ (ADI)
De ADI van stevia is 4 mg/kg lichaamsgewicht/dag [5]. Het gaat hierbij in principe om het steviol omdat de suikermoleculen geen gevaar vormen. Omdat er verschillende soorten steviolglycosiden zijn is de ADI dan ook uitgedrukt in steviol-equivalenten. Iedere stevia-zoetstof (E960) heeft namelijk een ander mengsel van steviolglycosiden. Daarom worden er omrekenfactoren gebruikt, waarbij 1 mg steviol = 1 steviol-equivalent (zie tabel 1).Een gebruikelijke omrekenfactor voor mengsels van geglucosyleerde steviolglycosiden is 0,20 [8].
Dat betekent dat iemand van 70 kg iedere dag tot 280 mg steviolglycosiden (steviol-equivalenten) veilig kan binnenkrijgen. In een glas light frisdrank (200 ml) mag maximaal 16 mg steviolglycosiden zitten (80 mg/liter) [8]. In de praktijk zit er minder in (ca. 5 mg) omdat stevia gecombineerd wordt met andere zoetstoffen. Dat betekent dat iemand van 70 kg iedere dag, minimaal zo’n 3,5 liter light frisdrank met steviolglycosiden kan drinken voordat de ADI wordt overschreden (aangenomen dat degene geen andere producten met steviolglycosiden binnenkrijgt).
Wil je weten hoeveel stevia jij dagelijks mag gebruiken? Doe dan de zoetstoffencheck.
Kanker
Er zijn geen bewijzen uit dier-, humaan en mechanistisch onderzoek dat steviolglycosiden het risico op kanker verhogen [5, 19].
BMI
In een meta-analyse met zeven ‘Randomized Controlled Trials’ (RCT) is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op de BMI [20]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo.
Bloeddruk
Systolische bloeddruk (bovendruk)
In een meta-analyse met zeven RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op de systolische bloeddruk [20]. Daar werd een gunstig effect gevonden vergeleken met placebo (-6,32 mmHg).
Diastolische bloeddruk (onderdruk)
In een meta-analyse met acht RCT’s (n=494) is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op de diastolische bloeddruk [20]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo, hoewel het bijna significant was (p=0,08).
Bloedsuikerspiegel, HbA1c, insuline en HOMA-IR
Nuchtere bloedsuikerspiegel
In een meta-analyse met veertien RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op de nuchtere bloedsuikerspiegel [20]. Daar werd een gunstig effect gevonden vergeleken met placebo (-0,3 mmol/l).
HbA1c
In een meta-analyse met acht RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op het HbA1c [19]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo.
Nuchtere insulinespiegel
In een meta-analyse met zeven RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op de nuchtere insulinespiegel [20]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo.
HOMA-IR
In een meta-analyse met drie RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op het HOMA-IR (maat voor insulineresistentie) [20]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo.
Cholesterol en triglyceriden
Totaal-, LDL- en HDL-cholesterol
In een meta-analyse met acht RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op het totaal-, LDL- en HDL-cholesterol [20]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo.
Triglyceriden
In een meta-analyse met zeven RCT’s is gekeken naar het effect van steviolglycosiden op het de triglyceriden [20]. Een effect werd niet gevonden vergeleken met placebo.
Darmmicrobiota
Er zijn weinig studies in mensen gedaan waarin gekeken is naar het effect van steviolglycosiden op de darmmicrobiota. De studies die gedaan zijn laten neutrale tot gunstige effecten zien, maar meer onderzoek is nodig [21-23].
In de Europese wetgeving is bepaald in welke voedselgroepen het gebruik van stevia is toegestaan: het gaat om gearomatiseerde niet-alcoholische dranken (limonade, melk- en sojadrankjes), bier, consumptie-ijs, groenten- en fruitbereidingen, jam, chocolade, snoepgoed, kauwgom, ontbijtgranen, desserts, sauzen, voedingssupplementen en tafelzoetstoffen.
Steviolglycosiden zijn stabiel bij verhitting, dat wil zeggen dat de chemische structuur niet verandert bij verhitting. Het is dus geschikt als zoetstof voor gekookte en gebakken producten. Het is stabiel tussen een pH van 3 tot 9 en kleurt niet bruin bij verhitting.
Stevia heeft een wat bittere smaak, daardoor wordt het vaak in combinatie met suiker of andere zoetstoffen gebruikt. De modernere steviolglycosiden (rebaudiosides D en M) hebben een beter smaakprofiel.
Download onze infographic Stevia, sla deze op of print uit op A4-formaat